1-B-4-3 Johannes Roelof Maria (Jan) van den Brink
Zelfportret, 1972
Tweede zoon van Cornelis van den Brink (1869-1938), tapijtfabrikant te Laren (tapijtfabriek Van den Brink & Campman), en Maria Wilhelmina Reijnders (1878-1935), beiden eveneens op het Sint Janskerkhof begraven.
Econoom, hoogleraar staatshuishoudkunde en statistiek te Nijmegen (1945-1948), Eerste Kamerlid (1945-1948), Minister van Economische Zaken (1948-1952); hij was jongste minister uit de parlementaire geschiedenis na 1815. Vanaf 1952 was hij bankier.
Na zijn pensionering was hij schilder en aquarellist. In zijn jonge jaren bezocht hij de ateliers van diverse Larense schilders, en kreeg hij les van de schilder Willem van Nieuwenhoven (Sr.) (1879-1973).
Met de overzichtstentoonstelling ‘Second life’ in Singer Laren (1975), trad Jan van den Brink voor het eerst artistiek naar buiten. Hij bleef tot op hoge leeftijd actief als schilder. Jan trouwde in 1944 in de Sint-Jansbasiliek met Anneke Vermeulen.
Anna Maria (Anneke) Vermeulen
27-06-1916 – 18-03-2008
Anneke, ‘Souvenir de laren’, 1980
Oudste dochter van Willem Gerardus Vermeulen (1888-1954) en Maria Johanna Francisca Bemelman (1890-1967), beiden eveneens op het Sint Janskerkhof begraven. Anneke werd arts (1944) en was korte tijd huisarts te Vinkeveen in de praktijk van de toen ondergedoken dokter Johannes Pierrot. Daarna wijdde zij zich volledig aan haar man en gezin. Jan en Anneke woonden tot 1959 met hun gezin van zeven kinderen op de Tafelbergweg 32 (voorheen 10), daarna in Hilversum. De (familie)band met Laren bleef tot het einde van hun leven heel sterk.
Johannes Baptist Roelof Cornelis (Jan-Kees)) van den Brink
30-06-1949 – 28-10-2008
Jan-Kees, 1973
Oudste zoon van Jan en Anneke. Jurist. Had grote interesse in, en liefhebberij voor de Gooise natuur, botanie, en het ‘oude’ Laren, haar geschiedenis en cultuur.
Website: Janroelofvandenbrink.nl
Informatie van Wikipedia
Johannes Roelof Maria (Jan) van den Brink (Laren (Noord-Holland), 12 april 1915 – Hilversum, 19 juli 2006) was een Nederlandse politicus en bankier. Van 21 januari 1948 tot en met 2 september 1952 was hij minister van Economische Zaken in de kabinetten Beel I, Drees-Van Schaik en Drees I. Hij werd enkele keren gevraagd om minister-president te worden, maar wees dat telkens af.
Levensloop
Van den Brink, zoon van een tapijtfabrikant uit Laren (Van den Brink & Campman) studeerde cum laude af in de economie aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg en werd in 1940 ambtenaar op de afdeling economische voorlichtingsdienst van het ministerie van Economische Zaken. In hetzelfde jaar werd hij adviseur bij het directoraat Handel en Nijverheid van het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. In 1941 werd hij bij hetzelfde ministerie adviseur bij de dienst tot regeling van prijzen. In 1942 was hij bij dit ministerie chef van de afdeling prijzenpolitiek.
In 1942 promoveerde hij cum laude op de dissertatie Maatschappijstructuur en Werkgelegenheid, waarin hij nivellering en keynesiaans overheidsingrijpen bepleitte als oplossing voor de conjuncturele werkloosheid die in zijn ogen onvermijdelijk was in een laat-kapitalistische economie, waarin vanwege monopolies het evenwicht in de economische activiteit steeds ver beneden de productiecapaciteit ligt. Volledige werkgelegenheid zou de economie verstoren, omdat daardoor looneisen zouden gesteld worden die een looninflatie-spiraal zouden ontketenen.
De in 1942 ondergedoken Van den Brink was actief in het verzet en werkte mee aan het illegale blad Je Maintiendrai. Binnen het verzet had hij al in de oorlog gesprekken met politieke kopstukken als de katholieken De Quay en Romme, maar ook met de socialist Schermerhorn. Deze gesprekken leidden tot de oprichting van de niet-confessionele Nederlandse Volksbeweging, die na de bevrijding de verzuiling van het vooroorlogse Nederland zou moeten doorbreken. Kort na de bevrijding werd Van den Brink, die de NVB te sterk voor de planeconomie zag opteren, desondanks bestuurslid van de RKSP en later van de KVP.
Hij was op zijn dertigste al hoogleraar Staatshuishoudkunde in Nijmegen en Eerste Kamerlid voor de KVP. Van den Brink werd op 21 januari 1948 de jongste minister uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis, toen hij in het kabinet-Beel I de zieke Gerardus Huysmans opvolgde op Economische Zaken
Ministerschap
J.R.M. van den Brink (1948)
Tussen 1948 en 1952 had hij een belangrijk aandeel in de economische wederopbouw van Nederland. Van den Brink wist in het kabinet-Drees-Van Schaik, waaraan ook de PvdA deelnam, door te zetten dat eigen initiatief en ondernemerschap en dus niet strakke overheidsplanning en bureaucratie, de grondslag van de economische orde in Nederland zouden zijn. Samen met zijn directeur-generaal Albert Winsemius formuleerde hij in vier Industrialisatienota's zijn plannen voor de modernisering van de Nederlandse industrie, die de motor werd van de welvaartsstaat. Hij werd daarbij overigens begunstigd door de Marshall-hulp en grootscheepse particuliere investeringen door Amerikaanse bedrijven. Het opbouwen van basisindustrieën, zoals staalindustrie en chemische industrie en een vrij verkeer van geld en goederen waren in de ogen van Van den Brink en Winsemius de basis voor een succesvolle moderne economie.
Hij stapte in 1952 over naar de Amsterdamsche Bank. Van 1964 tot 1978 was hij lid van de Raad van Bestuur van de AMRO Bank, de laatste jaren als voorzitter. In 1976 keerde Van den Brink zich met acht medestanders uit de bankwereld en de industrie tegen het in hun ogen nivellerende en keynesiaanse beleid van het kabinet-Den Uyl.
Hij wees, zoals afgesproken met zijn echtgenote, herhaalde verzoeken om minister-president, minister of formateur te worden af. Het premierschap liet hij aan zich voorbijgaan omdat hij in de bankwereld meer geld kon verdienen. Na zijn pensionering was Van den Brink actief als kunstschilder. Onder andere maakte hij een serie van 33 aquarellen bij een biografie over het leven van Everardus Bogardus.[1]
Hij exposeerde onder andere in het Singer Museum in zijn geboorteplaats.
Werk
In 1984 verscheen van zijn hand bij Elsevier, "Zoeken naar een "heilstaat"", een omvangrijk boek (634 pagina's) waarin hij de eerste naoorlogse jaren in Nederland (met name de jaren van zijn ministerschap) vanuit economisch perspectief beschreef.
Onderscheidingen
Nederlandse:
Buitenlandse:
Publicaties